Zolang ik me kan herinneren zat mijn oma samen met haar zus die bij haar inwoonde, aan de grote tafel te breien. Zij breiden de godganse dag, de fluitketel floot ieder uur en de theepot wenste om telkens opnieuw gevuld te worden. Eens per dag kwam het chocoladeschaaltje uit het dressoir op tafel en genoten zij van een simpel flikje. Mijn oma had zich na het overlijden van mijn opa in het zwart gestoken en deze rouwkleding legde zij niet meer af. Ook hierin volgde mijn oudtante mijn grootmoeder solidair en zo zaten zij zusterlijk naast elkaar en wierpen zich op de huisvlijt. Na het baren van acht kinderen, werd mijn vader als laatste in de rij geboren, Een jaar later, mijn oma inmiddels weduwe, werd de boerderij verkocht en startte mijn familie een kruidenierswinkel in het oude Overschie.
Nadat de oudsten de lagere school hadden doorlopen en in dienst gingen bij een kantoor, kon zij een jaartje of vijftien later op haar lauweren gaan rusten. De kruidenierswinkel werd overgenomen door een van de zoons en hij ging met de tijd mee en opende later een supermarkt. Oma kon echter niet niets doen, de generatie die de eerste wereldoorlog had meegemaakt, moest ook in ruste produceren, want ledigheid is immers des duivels oorkussen. Dus ging zij fulltime breien, en zo ook haar zuster.
Van lieverlee werden de kleinkinderen geboren en toen ik als een na laatste ter wereld kwam, waren we met zesendertig.
Eens in de zoveel tijd werd ons, wanneer we bij oma op bezoek kwamen, de maat genomen, ruim, want hard groeien deden wij, en kwamen we dan weer eens langs, dan lagen daar drie fijn gebreide truien te wachten, voor mijn beide zussen en mij.
Toen ik een jaar of vijftien was vroeg ik me, met mijn zwart bejurkte oma in gedachte, af of ik op mijn vijfenzestigste nog wel een spijkerbroek zou dragen. Mijn vader wist ook hierop ook het antwoord niet, feit is dat ik hem op zijn zevenenzestigste nog in een Levi’s wist te krijgen.
Onbedoeld ben ik ‘met pensioen’ gegaan, tenminste, zo noem ik mijn arbeidsongeschiktheid, wanneer een vreemde mij vraagt wat ik doe in het dagelijkse leven. Een paar hebben de brutaliteit om te vragen hoe ik dat voor elkaar gekregen heb: ‘Want zo oud ben je toch nog niet?
Liegen kan ik slecht dus leg ik uit wat mij gebeurt is; ik vertel over mijn jarenlange hoofdklachten en de daarmee gerelateerde stress en uiteindelijke opname omdat mijn laatste hoop op verbetering: een medicijnafbouw, volledig uit de hand was gegierd.
En nu! Wat een heerlijkheid om ’s morgens kalm op te starten, om de dag in te delen naar de activiteiten die ik graag doe, en met de mensen die ik graag zie. Schrijven, teken en schilderen, fotograferen en sinds kort ook gitaar spelen, de dag ligt uitnodigend voor me open en niets te moeten, alleen wat je zelf wilt moeten.
Vrijheid. Zo kun je het wel stellen. Zo kun je het wel noemen. Achter de geraniums? Nee!